Voor anker
Ajax speelde gelijk tegen Fortuna, 1-1. Zwaar de pest heb ik erover in. Het spel was niet om aan te zien geweest, zo slecht. Hoe kan het toch dat een team dat zo goed is, zo waardeloos presteert? Ze hebben nota bene net een ervaren verdediger gekocht voor 20 miljoen. Die jongen loopt alleen maar te stuntelen. Dat zit tussen de oren, dat kan niet anders. Ze kunnen wat mij betreft die trainer maar beter de zak geven.
Mopperend zet ik de tv uit, het is half twaalf. De vrouw ligt er al een paar uur in, maar ik heb nog geen slaap. Na het eten doe ik meestal een tukkie en daarom lig ik meestal voor enen niet in bed.
Ik trek mijn schoenen aan. Een rondje lopen voor het slapen gaan werkt prima en tegelijkertijd kan ik even het lokale nachtleven aanschouwen, niet verkeerd. Zo blijft een mens op de hoogte.
Vroeger begónnen we op vrijdagavond pas om half twaalf, achter de meiden aan, lachen met de boys, biertjes drinken. Toen ik getrouwd was en als de kinderen op bed lagen keken we vaak een romantische film, nou, dan wilde mijn vrouw wel. Gewoon beneden op de bank. Those were the days; ze ligt nu al twee uur op een oor.
Buiten miezert het. De straatstenen glimmen van de regen. Om de hoek zijn de kroegen, vanaf mijn huis kan ik de muziek horen. De eerste kroeglopers gaan naar huis. Ze praten hard. De stemmen kaatsen tussen de hoge stenen gevels. Ik ken dat. Ik woon al 40 jaar in deze straat en mijn bed staat tegen het raam aan de voorkant. Van daaruit kan ik soms hele conversaties woord voor woord volgen. Dan klop ik tegen het raam en dan hoor ik ze zeggen: ‘Gut, de muren hebben hier oren. Ik ga d’r van tussen. De mazzel weer.’ De ene verdwijnt dan linksaf de gracht op en de ander loopt rechtdoor, richting de kerk.
Voor nummer 32 staat een bank. Hij staat met een ketting vast aan de gevel, anders gaan de jolige kroeglopers er mee aan de haal. Ik zie dat er iemand op zit, een manspersoon. Verdraaid, dat lijkt wel een bekende. Als ik dichterbij kom, zie ik het: het is Alex, een oude vriend van me. Hij zit met zijn ellebogen op zijn knieën naar de grond te staren.
‘Alex?’ zeg ik.
Hij tilt zijn hoofd op en kijkt in mijn richting. Hij is dronken. Dat is helemaal niks voor hem. Ik kan me niet herinneren hem ooit dronken te hebben gezien. Hij is gewoon een aardige vent, stabiel, leuke baan, Susan, lieve vrouw.
‘Tjemig, Alex, wat is er met jou aan de hand?’
‘Met mij? Hoe zo? Mag ik niet gewoon op een bankje zitten uitrusten?’
‘Dat meen je niet, kom op, man, het miezert en het is half twaalf.’
‘Nou en?’ Hij kijkt me boos aan.
Ik vlieg er te hard in, denk ik. Ik moet iets tactischer opereren.
‘Heb je trek in een biertje? Ik woon vlakbij.’
‘Nee, ik moet naar huis.’ Hij doet een poging om op te staan, maar hij ploft weer terug op de bank. Hij probeert het nog eens, pakt de leuning en staat dan wiebelig rechtop voor me.
‘Nou, kom op, geef me een arm, dan zet ik thuis een kop koffie en bak ik een ei voor je. Dat is beter dan een biertje geloof ik.’
Alex geeft zich gewonnen en laat zich door me meetronen naar mijn huis. Ik poot hem op een stoel aan de keukentafel. Hij laat een flinke boer.
‘Heb je melk.’
‘Nee, zwart.’
Ik laat hem even, in de hoop dat hij wat tot zichzelf komt. Er moet iets met hem aan de hand zijn anders was hij niet dronken.
‘Dan ben ik niet van je gewend, makker, aangeschoten op een bankje, ’s avonds laat.’
Hij kijkt me meewarig aan, neemt een slok van zijn koffie.
‘Vertel-es, wat is er?’
‘Ach, gewoon, niks bijzonders, de balen.’
‘Waarvan dan de balen?’
‘Laat mij nou maar, ik moet het zelf oplossen.’
‘Door het in bier te verzuipen, zeker? Je zit niet zonder reden op een bankje met je dronken kop. Je hebt ergens zwaar de kloten over in.’
‘Ja, de kloten, daar schop je de spijker recht in zijn kruis.’ Hij had altijd al wat met taal.
‘Nou vertel!’
Hij zucht en begint te vertellen.
‘Precies, de kloten aan het kruis, dat klotenwijf om precies te zijn, de dokter.’
‘Wat is er met de dokter?’
‘Gisteren werd ik door mijn vrouw meegesleurd naar de dokter, je weet wel die nieuwe. Mijn vrouw doet daar een idioot verhaal. ‘Ik stop er mee,’ zei ze. ‘Al dat gedoe. De seks is me tegen gaan staan.’
Het was of ik een rechtse directe kreeg, achter over sloeg met mijn kop tegen de muur, volslagen verrassing.’
‘Dat kan ik me helemaal voorstellen.’
Gaat dat ooit nog goed komen? U leest het in ‘De molenaar van Overleek’